Anthempedia
Anthempedia
Advertisement
Not to be confused with De Wilhelmus.

National_Anthem-_Netherlands_-_Wilhelmus

National Anthem- Netherlands - Wilhelmus

"Wilhelmus", fully known as "Wilhelmus van Nassouwe", is the national anthem of the Netherlands, and the former national anthem of the Netherlands Antilles until 1964. Known since at least the 16th century, around the time of the Dutch Revolt, this song contains the oldest melody among all national anthems of the world. Its lyrics also date back to the 1500s, though the lyrics of "Kimigayo"—Japan's national anthem—are much older. Because "Het Wilhelmus" is so old, the origins of the composer(s) and author(s) are uncertain, but the melody has been arranged by Dutch composer Adrianus Valerius in the 1600s. It wasn't officially adopted as national anthem of the Netherlands until the 20th century.[1][2][3][4]

William I

William the Silent, the central figure of the anthem.

"Wilhelmus" originated in the Dutch Revolt, the nation's struggle to achieve independence from the Spanish Empire. It tells of the Father of the Nation William the Silent who was stadholderin the Netherlands under the King of Spain. In the first person, as if quoting himself, William speaks to the Dutch about both the revolt and his own, personal struggle: to be faithful to the king, without being unfaithful to his conscience: to serve God and the Dutch. In the lyrics William compares himself with the biblical David who serves under the tyrannic king Saul. As the merciful David defeats the unjust Saul and is rewarded by God with the kingdom of Israel, so too William hopes to be rewarded with a kingdom. Both "Wilhelmus" and the Dutch Revolt should be seen in the light of the 16th century Reformation in Europe and the resulting persecution of Protestants by the Spanish Inquisition in the Low Countries. Militant music proved very useful not only in lampooning Roman clerks and repressive monarchs but also in generating class-transcending social cohesion. In successfully combining a psalmic character with political relevancy, "Wilhelmus" stands as the pre-eminent example of the genre.

Lyrics[]

"Wilhelmus"

Philips of Marnix presents "Wilhelmus" to William the Silent, by Jacob Spoel (ca 1850).

Dutch original[]

Original Dutch (1568) Contemporary Dutch IPA transcription

Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen bloet
Den Vaderlant getrouwe
Blyf ick tot in den doet:
Een Prince van Oraengien
Ben ick vrij onverveert,
Den Coninck van Hispaengien
Heb ick altijt gheeert.

In Godes vrees te leven
Heb ick altyt betracht,
Daerom ben ick verdreven
Om Landt om Luyd ghebracht:
Maer God sal mij regeren
Als een goet Instrument,
Dat ick zal wederkeeren
In mijnen Regiment.

Lydt u myn Ondersaten
Die oprecht zyn van aert,
Godt sal u niet verlaten
Al zijt ghy nu beswaert:
Die vroom begheert te leven
Bidt Godt nacht ende dach,
Dat hy my cracht wil gheven
Dat ick u helpen mach.

Lyf en goet al te samen
Heb ick u niet verschoont,
Mijn broeders hooch van Namen
Hebbent u oock vertoont:
Graef Adolff is ghebleven
In Vriesland in den slaech,
Syn Siel int ewich Leven
Verwacht den Jongsten dach.

Edel en Hooch gheboren
Van Keyserlicken Stam:
Een Vorst des Rijcks vercoren
Als een vroom Christen man,
Voor Godes Woort ghepreesen
Heb ick vrij onversaecht,
Als een Helt sonder vreesen
Mijn edel bloet ghewaecht.

Mijn Schilt ende betrouwen
Sijt ghy, o Godt mijn Heer,
Op u soo wil ick bouwen
Verlaet mij nimmermeer:
Dat ick doch vroom mach blijven
V dienaer taller stondt,
Die Tyranny verdrijven,
Die my mijn hert doorwondt.

Van al die my beswaren,
End mijn Vervolghers zijn,
Mijn Godt wilt doch bewaren
Den trouwen dienaer dijn:
Dat sy my niet verrasschen
In haren boosen moet,
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldich bloet.

Als David moeste vluchten
Voor Saul den Tyran:
Soo heb ick moeten suchten
Met menich Edelman:
Maer Godt heeft hem verheven
Verlost uit alder noot,
Een Coninckrijk ghegheven
In Israel seer groot.

Na tsuer sal ick ontfanghen
Van Godt mijn Heer dat soet,
Daer na so doet verlanghen
Mijn Vorstelick ghemoet:
Dat is dat ick mach sterven
Met eeren in dat Velt,
Een eewich Rijck verwerven
Als een ghetrouwe Helt.

Niet doet my meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
Dan dat men siet verarmen
Des Conincks Landen goet,
Dat van de Spaengiaerts crencken
O Edel Neerlandt soet,
Als ick daer aen ghedencke
Mijn Edel hert dat bloet.

Als een Prins op gheseten
Met mijner Heyres cracht,
Van den Tyran vermeten
Heb ick den Slach verwacht,
Die by Maestricht begraven
Bevreesden mijn ghewelt,
Mijn ruyters sach men draven.
Seer moedich door dat Velt.

Soo het den wille des Heeren
Op die tyt had gheweest,
Had ick gheern willen keeren
Van v dit swear tempeest:
Maer de Heer van hier boven
Die alle dinck regeert.
Diemen altijd moet loven
En heeftet niet begheert.

Seer Prinslick was ghedreven
Mijn Princelick ghemoet,
Stantvastich is ghebleven
Mijn hert in teghenspoet,
Den Heer heb ick ghebeden
Van mijnes herten gront,
Dat hy mijn saeck wil reden,
Mijn onschult doen bekant.

Oorlof mijn arme Schapen
Die zijt in grooten noot,
V Herder sal niet slapen
Al zijt ghy nu verstroyt:
Tot Godt wilt v begheven,
Syn heylsaem Woort neemt aen,
Als vrome Christen leven,
Tsal hier haest zijn ghedaen.

Voor Godt wil ick belijden
End zijner grooter Macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht:
Dan dat ick Godt den Heere
Der hoochster Maiesteyt,
Heb moeten obedieren,
Inder gherechticheyt.

Wilhelmus van Nassouwe
ben ik, van Duitsen bloed,
den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een Prinse van Oranje
ben ik, vrij onverveerd,
den Koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.

In Godes vrees te leven
heb ik altijd betracht,
daarom ben ik verdreven,
om land, om luid gebracht.
Maar God zal mij regeren
als een goed instrument,
dat ik zal wederkeren
in mijnen regiment.

Lijdt u, mijn onderzaten
die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,
al zijt gij nu bezwaard.
Die vroom begeert te leven,
bidt God nacht ende dag,
dat Hij mij kracht zal geven,
dat ik u helpen mag.

Lijf en goed al te samen
heb ik u niet verschoond,
mijn broeders hoog van namen
hebben 't u ook vertoond:
Graaf Adolf is gebleven
in Friesland in de slag,
zijn ziel in 't eeuwig leven
verwacht de jongste dag.

Edel en hooggeboren,
van keizerlijke stam,
een vorst des rijks verkoren,
als een vroom christenman,
voor Godes woord geprezen,
heb ik, vrij onversaagd,
als een held zonder vreze
mijn edel bloed gewaagd.

Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God mijn Heer,
op U zo wil ik bouwen,
verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
uw dienaar t'aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.

Van al die mij bezwaren
en mijn vervolgers zijn,
mijn God, wil doch bewaren
de trouwe dienaar dijn,
dat zij mij niet verrassen
in hunne boze moed,
hun handen niet en wassen
in mijn onschuldig bloed.

Als David moeste vluchten
voor Sauel den tiran,
zo heb ik moeten zuchten
als menig edelman.
Maar God heeft hem verheven,
verlost uit alder nood,
een koninkrijk gegeven
in Israël zeer groot.

Na 't zuur zal ik ontvangen
van God mijn Heer het zoet,
daarnaar zo doet verlangen
mijn vorstelijk gemoed:
dat is, dat ik mag sterven
met ere in dat veld,
een eeuwig rijk verwerven
als een getrouwe held.

Niets doet mij meer erbarmen
in mijne wederspoed
dan dat men ziet verarmen
des Konings landen goed.
Dat u de Spanjaards krenken,
o edel Neerland zoet,
als ik daaraan gedenke,
mijn edel hart dat bloedt.

Als een prins opgezeten
met mijner heireskracht,
van de tiran vermeten
heb ik de slag verwacht,
die, bij Maastricht begraven,
bevreesden mijn geweld;
mijn ruiters zag men draven
zeer moedig door dat veld.

Zo het de wil des Heren
op die tijd was geweest,
had ik geern willen keren
van u dit zwaar tempeest.
Maar de Heer van hierboven,
die alle ding regeert,
die men altijd moet loven,
Hij heeft het niet begeerd.

Zeer christlijk was gedreven
mijn prinselijk gemoed,
standvastig is gebleven
mijn hart in tegenspoed.
De Heer heb ik gebeden
uit mijnes harten grond,
dat Hij mijn zaak wil redden,
mijn onschuld maken kond.

Oorlof, mijn arme schapen
die zijt in grote nood,
uw herder zal niet slapen,
al zijt gij nu verstrooid.
Tot God wilt u begeven,
zijn heilzaam woord neemt aan,
als vrome christen leven, —
't zal hier haast zijn gedaan.

Voor God wil ik belijden
en zijne grote macht,
dat ik tot gene tijden
de Koning heb veracht,
dan dat ik God de Here,
de hoogste Majesteit,
heb moeten obediëren
in de gerechtigheid.

[ʋɪɫ.ˈɦɛɫ.mʏs̠ vɑn nɑ.ˈs̠ɑu̯.ə]
[bɛn ɪk vɑn ˈdœy̑t.s̠ən blut]
[dɛn ˈvaː.dər.ˌlɑnt ɣə.ˈtrɑu̯.ə]
[blɛi̯v ɪk tɔt ɪn dɛn doːt]
[ən ˈprɪn.s̠ə vɑn ˌoː.ˈrɑn.jə]
[bɛn ɪk frɛi̯ ˌɔɱ.vər.ˈveːrt]
[dɛn ˈkoː.nɪŋ vɑn ɦɪ.ˈs̠pɑn.jə]
[ɦɛp ɪk ˈɑɫ.tɛi̯t ɣə.ˈeːrt]

[ɪn ˈɣɔ.dəs̠ vreːs̠ tə ˈleː.vən]
[ɦɛp ɪk ˈɑɫ.tɛi̯t bə.ˈtrɑxt]
[daːr.ˈɔm bɛn ɪk vər.ˈdreː.vən]
[ɔm lɑnt ɔm lœy̑t ɣə.ˈbrɑxt]
[maːr ɣɔt z̠ɑɫ mɛi̯ rə.ˈɣeː.rən]
[ɑɫs̠ eːn ɣut ˌɪn.s̠try.ˈmɛnt]
[dɑt ɪk z̠ɑɫ ˌʋeː.dər.ˈkeː.rən]
[ɪn ˈmɛi̯.nən ˌreː.ʒi.ˈmɛnt]

[lɛi̯t y mɛi̯n ˌɔn.dər.ˈz̠aː.tən]
[di ɔ.ˈprɛxt z̠ɛi̯t vɑn aːrt]
[ɣɔt z̠ɑɫ y nit vər.ˈlaː.tən]
[ɑɫ z̠ɛi̯t ɣɛi̯ nʏ bə.ˈz̠ʋaːrt]
[di vroːm bə.ˈɣeːrt tə ˈleː.vən]
[bɪt ɣɔt nɑxt ˈɛn.də dɑx]
[dɑt ɦɛi̯ mɛi̯ krɑxt ʋɪɫ ˈɣeː.vən]
[dɑt ɪk y ˈɦɛɫ.pən mɑx]

[lɛi̯v ən ɣut ɑɫ tə ˈs̠aː.mən]
[ɦɛp ɪk y nit vər.ˈs̠xoːnt]
[mɛi̯n ˈbru.dərs̠ ɦoːx vɑn ˈnaː.mən]
[ˈɦɛ.bən t‿y oːk vər.ˈtoːnt]
[ɣraːv ˈaː.dɔɫf ɪs̠ ɣə.ˈbleː.vən]
[ɪn ˈfris̠.lɑnt ɪn də s̠lɑx]
[z̠ɛi̯n z̠iɫ ɪn t‿ˈeːu̯.əx ˈleː.vən]
[vər.ˈʋɑxt də ˈjɔŋ.s̠tə dɑx]

[ˈeː.dəɫ ən ˌɦoː.ɣə.ˈboː.rən]
[vɑn ˈkɛi̯.z̠ər.lə.kə s̠tɑm]
[ən vɔrs̠t dɛs̠ rɛi̯ks̠ vər.ˈkɔ.rən]
[ɑɫs̠ ən vroːm ˈkrɪs̠.tən.mɑn]
[voːr ˈɣɔ.dəs̠ ʋoːrt ɣə.ˈpreː.z̠ən]
[ɦɛp ɪk vrɛi̯ ˌɔɱ.vər.ˈs̠aːxt]
[ɑɫs̠ ən ɦɛɫt ˈz̠ɔn.dər ˈvreː.z̠ə]
[mɛi̯n ˈeː.dəɫ blut ɣə.ˈʋaːxt]

[mɛi̯n s̠xɪɫt ˈɛn.də bə.ˈtrɑu̯.ən]
[ˈz̠ɛi̯t ɣɛi̯ oː ɣɔt mɛi̯n ɦeːr]
[ɔp y z̠oː ʋɪɫ ɪk ˈbɑu̯.ən]
[vər.ˈlaːt mɛi̯ ˌnɪ.mər.ˈmeːr]
[dɑt ɪk dɔx froːm mɑɣ ˈblɛi̯.vən]
[yu̯ ˈdi.naːr ˈt‿ɑ.lər s̠tɔnt]
[də ˌti.rɑ.ˈni vər.ˈdrɛi̯.vən]
[di mɛi̯ mɛi̯n ɦɑrt ˈdoːr.ʋɔnt]

[vɑn ɑɫ di mɛi̯ bə.ˈz̠ʋaː.rən]
[ɛn mɛi̯n vər.ˈvɔɫ.gərs̠ z̠ɛi̯n]
[mɛi̯n ɣɔt ʋɪɫ dɔx bə.ˈʋaː.rən]
[də ˈtrɑu̯.ə ˈdi.naːr dɛi̯n]
[dɑt z̠ɛi̯ mɛi̯ nit və.ˈrɑ.s̠ən]
[ɪn ˈɦʏ.nə ˈboː.z̠ə mut]
[ˈɦʏn ˈɦɑn.dən nit ɛn ˈʋɑ.s̠ən]
[ɪn mɛi̯n ˌɔn.ˈs̠xʏɫ.dəx blut]

[ɑɫs̠ ˈdaː.vɪt ˈmu.s̠tə ˈvlʏx.tən]
[voːr ˈs̠ɑu̯.əɫ dɛn ti.ˈrɑn]
[z̠oː ɦɛp ɪk ˈmu.tən ˈz̠ʏx.tən]
[ɑɫs̠ ˈmeː.nəx ˈeː.dəɫ.ˌmɑn]
[maːr ɣɔt ɦeːft ɦɛm vər.ˈɦeː.vən]
[vər.ˈlɔs̠t œy̑t ˈɑɫ.dər noːt]
[ən ˈkoː.nɪŋ.ˌkrɛi̯k ɣə.ˈɣeː.vən]
[ɪn ˈɪs̠.raː.ˌɛɫ z̠eːr ɣroːt]

[naː‿t z̠yːr z̠ɑɫ ɪk ɔnt.ˈfɑŋ.ən]
[vɑn ɣɔt mɛi̯n ɦeːr ɦɛt z̠ut]
[ˈdaːr.ˌnaːr z̠oː dut vər.ˈlɑŋ.ən]
[mɛi̯n ˈvɔr.s̠tə.lək ɣə.ˈmut]
[dɑt ɪs̠ dɑt ɪk mɑx ˈs̠tɛr.vən]
[mɛt ˈeː.rə ɪn dɑt vɛɫt]
[ən ˈeːu̯.əx rɛi̯k vər.ˈʋɛr.vən]
[ɑɫs̠ ən ɣə.ˈtrɑu̯.ə ɦɛɫt]

[nits̠ dut mɛi̯ meːr ɛr.ˈbɑr.mən]
[ɪn ˈmɛi̯.nə ˈʋeː.dər.ˌs̠put]
[dɑn dɑt mɛn z̠it vər.ˈɑr.mən]
[dɛs̠ ˈkoː.nɪŋs̠ ˈlɑn.dən ɣut]
[dɑt y də ˈs̠pɑn.jaːrts̠ ˈkrɛŋ.kən]
[oː ˈeː.dəɫ ˈneːr.ˌlɑnt z̠ut]
[ɑɫs̠ ɪk ˈdaːr.ˌaːn ɣə.ˈdɛŋ.kə]
[mɛi̯n ˈeː.dəɫ ɦɑrt dɑt blut]

[ɑɫs̠ ən prɪns̠ ˈɔp.ɣə.ˌz̠eː.tən]
[mɛt ˈmɛi̯.nər ˈɦɛi̯.rəs̠.ˌkrɑxt]
[vɑn də ti.ˈrɑn vər.ˈmeː.tən]
[ɦɛp ɪk də s̠lɑx vər.ˈʋɑxt]
[di bɛi̯ maː.ˈs̠trɪxt bə.ˈɣraː.vən]
[bə.ˈvreːz̠.dən mɛi̯n ɣə.ˈʋɛɫt]
[mɛi̯n ˈrœy̑.tərs̠ z̠ɑx mɛn ˈdraː.vən]
[z̠eːr ˈmu.dəɣ doːr dɑt vɛɫt]

[z̠oː ɦɛt də ʋɪɫ dɛs̠ ˈɦeː.rən]
[ɔp di tɛi̯t ʋɑs̠ ɣə.ˈʋeːs̠t]
[ɦɑt ɪk ɣeːrn ˈʋɪ.lən ˈkeː.rən]
[vɑn y dɪt z̠ʋaːr tɛm.ˈpeːs̠t]
[maːr də ɦeːr vɑn ˌɦiːr.ˈboː.vən]
[di ˈɑ.lə dɪŋ rə.ˈɣeːrt]
[di mɛn ˈɑɫ.tɛi̯t mut ˈloː.vən]
[ɦɛi̯ ɦeːft ɦɛt nit bə.ˈɣeːrt]

[z̠eːr ˈkrɪs̠t.lək ʋɑs̠ ɣə.ˈdreː.vən]
[mɛi̯n ˈprɪn.s̠ə.lək ɣə.ˈmut]
[ˌs̠tɑnd.ˈvɑs̠.təx ɪs̠ ɣə.ˈbleː.vən]
[mɛi̯n ɦɑrt ɪn ˈteː.ɣən.ˌs̠put]
[də ɦeːr ɦɛp ɪk ɣə.ˈbeː.dən]
[œy̑t ˈmɛi̯.nəs̠ ˈɦɑr.tən ˈɣrɔnt]
[dɑt ɦɛi̯ mɛi̯n z̠aːk ʋɪɫ ˈrɛ.dən]
[mɛi̯n ˈɔn.s̠xʏɫt ˈmaː.kən kɔnt]

[ˈoːr.lɔf mɛi̯n ˈɑr.mə ˈs̠xaː.pən]
[di z̠ɛi̯t ɪn ˈɣroː.tə noːt]
[yu̯ ˈɦɛr.dər z̠ɑɫ nit ˈs̠laː.pən]
[ɑɫ z̠ɛi̯t ɣɛi̯ ny vər.ˈs̠troːi̯t]
[tɔt ɣɔt ʋɪɫt y bə.ˈɣeː.vən]
[z̠ɛi̯n ˈɦɛi̯ɫ.z̠aːm ʋoːrt neːmt aːn]
[ɑɫs̠ ˈvroː.mə ˈkrɪs̠.tən ˈleː.vən]
[t‿z̠ɑɫ ɦiːr ɦaːs̠t z̠ɛi̯n ɣə.ˈdaːn]

[voːr ɣɔt ʋɪɫ ɪk bə.ˈlɛi̯.dən]
[ɛn ˈz̠ɛi̯.nə ˈɣroː.tə mɑxt]
[dɑt ɪk tɔt ˈɣeː.nə ˈtɛi̯.dən]
[də ˈkoː.nɪŋ ɦɛb vər.ˈɑxt]
[dɑn dɑt ɪk ɣɔd də ˈɦeː.rə]
[də ˈɦoːx.s̠tə maː.jəs̠.ˈtɛi̯t]
[ɦɛp ˈmu.tən ˌoː.bə.di.ˈeː.rən
[ɪn də ɣə.ˈrɛx.təx.ɦɛi̯t]

English version[]

William of Nassau, scion
Of a Dutch and ancient line,
I dedicate undying
Faith to this land of mine.
A prince I am, undaunted,
Of Orange, ever free,
To the king of Spain I've granted
A lifelong loyalty.

I 've ever tried to live in
The fear of God's command
And therefore I've been driven,
From people, home, and land,
But God, I trust, will rate me
His willing instrument
And one day reinstate me
Into my government.

Let no despair betray you,
My subjects true and good.
The Lord will surely stay you
Though now you are pursued.
He who would live devoutly
Must pray God day and night
To throw His power about me
As champion of your right.

Life and my all for others
I sacrificed, for you!
And my illustrious brothers
Proved their devotion too.
Count Adolf, more's the pity,
Fell in the Frisian fray,
And in the eternal city
Awaits the judgement day.

I, nobly born, descended
From an imperial stock.
An empire's prince, defended
(Braving the battle's shock
Heroically and fearless
As pious Christian ought)
With my life's blood the peerless
Gospel of God our Lord.

A shield and my reliance,
O God, Thou ever wert.
I'll trust unto Thy guidance.
O leave me not ungirt.
That I may stay a pious
Servant of Thine for aye
And drive the plagues that try us
And tyranny away.

My God, I pray thee, save me
From all who do pursue
And threaten to enslave me,
Thy trusted servant true.
O Father, do not sanction
Their wicked, foul design,
Don't let them wash their hands in
This guiltless blood of mine.

O David, thou soughtest shelter
From King Saul's tyranny.
Even so I fled this welter
And many a lord with me.
But God the Lord did save me
From exile and its hell
And, in His mercy, gave him
A realm in Israel.

Fear not 't will rain sans ceasing
The clouds are bound to part.
I bide that sight so pleasing
Unto my princely heart,
Which is that I with honor
Encounter death in war,
And meet in heaven my Donor,
His faithful warrior.

Nothing so moves my pity
As seeing through these lands,
Field, village, town and city
Pillaged by roving hands.
O that the Spaniards rape thee,
My Netherlands so sweet,
The thought of that does grip me
Causing my heart to bleed.

A stride on steed of mettle
I've waited with my host
The tyrant's call to battle,
Who durst not do his boast.
For, near Maastricht ensconced,
He feared the force I wield.
My horsemen saw one bounce it
Bravely across the field.

Surely, if God had willed it,
When that fierce tempest blew,
My power would have stilled it,
Or turned its blast from you
But He who dwells in heaven,
Whence all our blessings flow,
For which aye praise be given,
Did not desire it so.

Steadfast my heart remaineth
In my adversity
My princely courage straineth
All nerves to live and be.
I've prayed the Lord my Master
With fervid heart and tense
To save me from disaster
And prove my innocence.

Alas! my flock. To sever
Is hard on us. Farewell.
Your Shepherd wakes, wherever
Dispersed you may dwell,
Pray God that He may ease you.
His Gospel be your cure.
Walk in the steps of Jesu
This life will not endure.

Unto the Lord His power
I do confession make
That ne'er at any hour
Ill of the King I spake.
But unto God, the greatest
Of Majesties I owe
Obedience first and latest,
For Justice wills it so.[5]

French version[]

Guillaume de Nassau
Je suis, de sang germanique
À la patrie fidèle
Toujours, jusqu'au trépas
Je suis Prince d'Orange
Et reste franc sans peur
Du Souverain d'Espagne
J'ai maintenu l'honneur

Je crains mon Dieu, mon Maître
L'ayant toujours servi
Je fus chassé pour être
Sans peuple, sans pays
Mais le Seigneur me traite
Comme un bon instrument
J'attends qu'il me remette
Dans mon gouvernement

L'épreuve vous oppresse
Mes bons sujets tout francs
Mais Dieu ne vous délaisse
Jamais dans vos tourments
Qui de l'aimer s'efforce
L'invoque nuit et jour
Afin que j'aie la force
De vous porter secours

Les biens, la vie entière
Pour vous j'ai tout risqué
Mes très illustres frères
Pour vous ont tout quitté
Adolphe offrit sa vie
En Frise, aux champ fameux
Son âme, en la patrie
Attend le jour de Dieu

Au Chef du Saint Empire
Je dois naissance et rang
D'un Prince ayant le titre
Comme un chrétien fervent
Pour la parole sainte
J'ai intrépidement
Tel un héros sans crainte
Risqué mon noble sang

Ma force, ma défense
Seigneur, est dans ton bras
En Toi j'ai confiance
Ne m'abandonne pas
Fais-moi, toute ma vie,
Rester ton serviteur
Chasser la tyrannie
Qui m'a percé le cœur

Emporte tous les pièges
De mes persécuteurs
Mon Dieu, garde et protège
Ton digne serviteur
Que nul jamais n'atteigne
Ses criminelles fins
Que nul jamais ne baigne
Dans mon sang pur les mains

David dut fuir la haine
De Saül, le tyran
J'ai dû gémir en peine
Avec maint noble et grand
Mais Dieu fit sa victoire
De tous maux le sauva
Au trône de la gloire
Israël l'éleva

Enfin, l'épreuve amère
Fondra dans la douceur
Qu'un noble Prince espère
De Dieu, son vrai Seigneur
Puissé-je voir ma vie
Finir au champ d'honneur
Toujours dans la patrie
Être un héros vainqueur

Non, rien ne m'est contraire
Dans mes malheurs et croix
Autant que la misère
Des bons Pays du Roi
Les Espagnols t'oppressent
Ô noble et doux pays
Ces souvenirs me laissent
Le cœur saignant, meurtri

Ardents sur nos montures
Beau prince et grands soldats
Du fier tyran parjure
Nous voulions le combat
Mais sous Maestricht l'alarme
Le retenait au camp
Mes cavaliers en armes
Hardis foulaient ces champs

Si Dieu puissant et sage
L'avait alors voulu
J'aurais chassé l'orage
Qui vous tient abattus
Mais le Seigneur céleste
Qui tout règle et conduit
Qu'il faut bénir sans cesse
Lors ne l'a point permis

Si chrétienne et vaillante
Fut ma princière ardeur
Qu'elle est restée constante
Malgré tous les malheurs
Je prie avec instance
Mon Dieu, d'un cœur aimant
Qu'il prenne ma défense
Me proclame innocent

Adieu troupeau que j'aime
Adieu pauvre oppressé
Mais ton pasteur quand même
Te garde, dispersé
À Dieu je te confie
Écoute ton Sauveur
Chrétienne soit ta vie
Bientôt ici tout meurt

Voici que je proclame
Devant le Dieu puissant
Je n'ai honni dans l'âme
Le Roi un seul instant
Mais au Seigneur, mon Maître
Suprême Majesté
J'ai bien dû me soumettre
Justice m'a guidé

Performance[]

Wilhelmus bladmuziek

The first stanza of "Wilhelmus".

The "Wilhelmus" is to be played only once at a ceremony or other event and, if possible, it is to be the last piece of music to be played when receiving a foreign head of stateor emissary. During international sport events, such as the World Cup, UEFA European Football Championship, the Olympic Games and the Dutch Grand Prix, the "Wilhelmus" is also played. In nearly every case the first and sixth stanzas (or repeating the last lines), or the 1st stanza alone, are sung/played rather than the entire song, which would result in about 15 minutes of music.

The "Wilhelmus" is also widely used in Flemish nationalist gatherings as a symbol of cultural unity with the Netherlands. Yearly rallies like the "IJzerbedevaart" and the "Vlaams Nationaal Zangfeest" close with singing the 6th stanza, after which the Flemish national anthem "De Vlaamse Leeuw" is sung.

References[]

Advertisement